Ontwikkeling
In mijn vorige blog hebben we het gehad over taaldenken en beelddenken. Van nature zijn we beelddenkers, maar gaandeweg verandert dit.
Tot en met groep 2 zijn scholen gefocust op het ondersteunen van ‘beelddenken’. Vanaf groep 3 maakt school de definitieve overstap naar het taaldenken. In tegenstelling tot het creatieve en associatieve beelddenken, moeten kinderen zich nu aan regels en volgordes gaan houden. Er wordt gewerkt vanuit de kern en ze moeten zich richten op details. Daarbij staat het luisteren naar de leerkracht centraal en wordt alles 2D aangeboden op papier. Het beelddenken is nu even niet meer nodig.
Voor alle kinderen is dat best een grote overgang, maar de meeste hebben dit al snel door. Als je alles onthoudt, uit je hoofd leert, doet zoals het hoort en in de juiste volgorde werkt, krijg je een sticker en uiteindelijk een goed rapport. Oftewel: wie het taaldenken onder de knie krijgt, is een ster op school. Beelddenkers kunnen problemen krijgen op het gebied van luisteren, volgorde en automatiseren. Verschijnselen die sterk op dyslexie lijken. De talige manier van lesgeven sluit niet aan bij hun visuele leersysteem.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat mensen rond hun kleutertijd een voorkeur ontwikkelen voor één van beide leerstystemen. Het visuele- of het talige leersysteem. Dit betekent dat er een duidelijke splitsing ontstaat in de manier van leren bij kinderen. Deze voorkeur voor het beelddenken of het taaldenken blijft het hele leven aanwezig. Het bepaalt hoe je je informatie verwerft en verwerkt. Altijd en overal. Je voorkeur wordt grotendeels erfelijk bepaald. Als je ouders beelddenker zijn, heb je grote kans dat jij dat ook bent en blijft. De meeste ouders herkennen dan ook veel van de worsteling van hun beeldenkende kind op school en hebben dit vroeger zelf ook ervaren.
Beeldenkers zijn vaak slimme, snelle kijkers. Ze letten op het geheel, de vorm en de context, maar niet op de details en afzonderlijke tekens. Ze automatiseren bijvoorbeeld de letters niet afzonderlijk, maar ze onthouden de vorm van de woorden. Bij het zien van een stokje met een puntje zeggen ze ‘ik’. Bij het zien van twee rondjes zeggen ze ‘boom’. Ze slaan als het ware een woord als één beeld op en gebruiken daarbij de plaatjes en context. Dit kan, met de huidige manier van lesgeven, lange tijd goed gaan. Het lijkt lezen, maar in de praktijk blijkt dat dit uiteindelijk in groep 4 grote problemen kan geven.
Beelddenkers hebben moeite met het verwerken van seriële informatie (tijd en volgorde). Zij willen informatie simultaan (gelijktijdig) verwerken. In ons onderwijssysteem ligt de nadruk voor het grootste gedeelte op seriële informatieverwerking (lezen, spelling, procedures bij rekenen). Leerlingen die hier moeite mee hebben, onthouden niet wat ze zien aan een woord, zoals de schrijfwijze of de letters, maar ze onthouden wat ze ervan weten. Ervaringen en gevoelens die een woord bij hen oproept worden hierin ook meegenomen. Dit beeld vertelt hen genoeg. De belevenis staat bij beelddenkende leerlingen voorop, omdat ze woorden eerst moeten vertalen in beelden om ze te kunnen begrijpen. Klankwoorden die ze niet begrijpen, waar ze dus ook geen beeld bij hebben, zullen ze vaak zo aanpassen dat ze voor hen wel betekenis krijgen. Aan klanken die ze wel begrepen hebben, voegen ze dan de essentie van de belevenis toe, zoals andernatief, verkantie, sloommotion en rontonde.
Toch is juist inzicht en overzicht het handvat voor beelddenkers. Zodra ze dat niet krijgen, kunnen ze het niet plaatsen en raken ze de kluts kwijt. Domweg iets uit je hoofd leren, automatiseren, is daarom een groot probleem voor beelddenkers. Niet de lesstof is het probleem, maar de manier van lesgeven.
Bron: Stichting Kind in Beeld